Louis Le Roy : “de natuur is niet kapot te krijgen”
De gedachte achter de wilde tuin wordt verwaarloosd
Door F.G.De Ruiter
Waar is hij nu, de man die vijf jaar geleden furore maakte in ons land door van de verwaarloosde tuin, het overwoekerde stadsparkje de hoogste wijsheid maakte. Louis Le Roy , veel verguisd, veel nagevolgd, is nog steeds leraar creatieve vakken en adviseert allerlei plaatselijke experimenten die ingaan tegen de saaie, vierkante grasveldjes. En hij bevecht één ding: “De mensen willen te snel resultaat zien”.
Louis G. Le Roy, de man van de wilde tuinen uit Oranjewoud, een lommerrijke buitenwijk van Heerenveen, leeft en werkt nog steeds. Intensief en vervuld van optimisme. Het is de laatste tijd stil rond deze ietwat weerbarstig uitziende figuur, die in de jaren ’71 en ’72 de status van nationaal bekende Nederlander bereikte met zijn ideeën over park- en tuinaanleg. Maar hij heeft sindsdien niet stilgezeten: alleen is de golf van publiciteit die hem destijds opzwiepte afgezwakt tot een kalme stroom.
Wat Le Roy, 52 jaar en in het dagelijks leven leraar creatieve vakken, altijd heeft gepropageerd, geldt voor hem nog steeds: laat, in tuin en plantsoen, groeien wat groept en beperk het menselijk ingrijpen tot de allernooodzakelijkste handelingen, want de natuur ordent zichzelf.
Dat adagium is inmiddels door velen in meer o mindere mate overgenomen. De wilde tuin werd een begrip, waar zowel dag-, vak- als damesbladen opgetogen verhandelingenvol geurige kruiden aan wijdden, en langzamerhand is het zo dat ieder die zichzelf respecteert en een lapje grond bezit, niet om dit verschijnsel heen kan.
De rechthoekige, gladgeschoren grasmat met wat verdwaalde boompjes en een enkle rozenperk heeft aan sympathie verloren ten gunste van de bekoorlijke wildernis, die Le Roy als grote troef heeft opgeworpen.
Hij bevindt zich nu in de luwte van een roemrijke periode, waarin hij soms met ergernis waarneemt hoe er met zijn ideeën wordt gesold dan wel gepronkt, maar anderzijds vaststelt dat Nederland op de goede weg is.
Elke wilde tuin, hoe gebrekkig ook, is meegenomen en draagt bij aan de dam die hij wil opwerpen tegen de monotonie van onze buitenwijken. Nog steeds heerst daar de strakke lijn, versterkt door wat in planologische taal de “groenvoorziening” heet.
Hoe het ander kan en volgens hem overal zou moeten, wordt het best gedemonstreerd in Heerenveen zelf. Ook daar zijn plantsoenen van het gangbare type, maar aan de President Kennedylaan is op zijn inititatief een langgerekte strook grond (één kilometer lang, slechts 18 meter breed) onttrokken aan de stedelijke “monocultuur” om zich te ontwikkelen tot een randje tropisch oerwoud, maar dan met gewassen die op deze breedtegraad thuishoren.
Toen ik hier zes jaar geleden voor het eerst over de smalle paden liep, stond de wildernis nog in de kinderschoenen, maar nu is het plantaardig bewind compleet. Het puin dat Le Roy royaal gebruikte om hoogteverschillen te scheppen, is overwoekerd door een dichte vegetatie, waarin de insecten zoemend rondtrekken. Op enkele meters van de straat groeien de champignons onder rijk geschakeerd struikgewas.
Gemeetelijke autoriteiten en ook gewone burgers hielden hun hart wel eens vast, toen de wilde-tuinman hier de vrije hand kreeg. Maar de mensen zijn stuk voor stuk voor zijn plantsoenopvattingen gewonnen. Het voorbeeld blijkt zelfs aanstekelijk te werken op omwonenden. Het aantal voortuinjes waarin de grasmat overheerst, is aan de Kennedylaan tot een minimum gedaald en overal schieten gewassen op waar men vroeger de neus voor ophaalde. Ook de bladluis, slak en regenworm kregen ruim baan.
Geen gerommel
Wat Le Roy betreurt is dat het park niet of nauwelijks wordt gebruikt als speel- en werkplaats voor de bevolking. Hij had er de mensen bij willen halen: laat ze rommelen en grasduinen in de wildernis, niet gehniderd door schoonheidscommissies en dergelijke instellingen. Het is er niet van gekomen. De Heerenveeners hielden zich aanvankelijk op een afstand en toen de geestdrift doorbrak, riep de gemeente hun een halt toe. De tuin zelf was al moooi genoeg en als voorbeeld van Le Roy’s baanbrekende werk iets om trots op te zijn, maar daar moest het voorlopig bij blijven.
“Dat is natuurlijk jammer”, zegt Le Roy, gezeten te midden van opgeschoten Teunisbloemen, “maar elders gaat het allemaal beter”, en hij getuigt van een tiental projecten waar de zelfwerkzaamheid boeiende vormgen aanneemt. Vooral het Ashramcollege, een scholengemeenschap in Alphen aan de Rijn, geldt wat dit aangaat als een lichtend voorbeeld. De jeugd heeft zich op de schooltuin geworpen om de Heerenveense ideeën op eigen wijze gestalte te geven.
“Dat is precies wat ik bedoel” aldus Le Roy. Waar de een dood loopt, komt er weer een ander die de draad overneemt en op zijn manier te werk gaat. Afbreken hoort er ook bij, dat moet net zo goed als bouwen. Maar onder één voorwaarde: hetzelfde materiaal moet opnieuw worden verwerkt”.
Natuurlijk vereist dit wel de nodige soepelheid van de deelnemers, maar die wordt volgens Le Roy, althans in zijn proefgebieden, in ruime mate opgebracht.
“Je ziet dat het allemaal lukt en er valt geen onvertogen woord. De mensen zijn juist verrukt van het steeds wisselende beeld: dat stimuleert de creativiteit geweldig. Neem Groningen, waar we bezig zijn in de wijk Lewenborg op zes hectare grond. Er is daar iemand die een miniatuur spoorlijn heeft aangelegd en met kinderen rondrijdt. Dat is voor een ander weer aanleiding een klein stationnnetje te bouwen. De tuin is gemeenschappelijk terrein en je ziet dat particulieren met hun aangrenzende tuinen meedoen. Dat is geweldig. Je ziet nog iets bijzonders: de mensen worden van pessimisten optimisten. Dat komt omdat ze met de grond bezig zijn en dat is logisch, want de mens is van nature aan de grond gelieerd. “
Weerzin
Hij zag het liefst dat elke gemeente enkeel hectaren afzonderde voor dit soort werk; voor de liefhebbers om te pionieren.
Gebrek aan animo?
“Ik besef natuurlijk wel”, herhaalt Le Roy, “dat zeventig procent van de bevolking daar geen zijn in heeft. Daar is nauwelijks beweging in te krijgen. Maar dan blijft er altijd nog 30% over met de lust om zich uit te leven en de weerzin tegen het keurige gazon. Laat die mensen toch hun gang gaan. Geef ze de kans om er wat van te maken.
Tegelijk moet hij somber vaststellen dat de weerzin tegen deze opvattingen toeneemt. “Ik eis immers grondgebied op en dat is in Nederland een zeer gevoelig punt. Mensen in het plantsoen? Allemaal goed en wel, maar ze moeten met hun poten van de grond afblijven. Kijk, dat wil ik juist veranderen. Zodra een systeem (communistisch, socialistisch, of kapitalistisch) de mensen tegenhoudt, is het fout. Ik heb ook de pest aan al die instanties die je eerst formulieren in drievoud laten invullen vóór je twee stenen op elkaar mag zetten. Van het communisme hoef ik helemaal niets te verwachten. Architecten uit het Oostblok hebben tegen me gefulmineerd. Ze beschouwen die wilde tuinen als een burgerlijke inbreng in de cultuur, daar komt de burger met zijn kleine belangetjes naar boven. De rechte blokken zijn heilig, die symboliseren de gelijkheid.”
Le Roy werd inmiddels ereburger van Heerenveen en kreeg een professoraat in het Duitse Kassel aangeboden. Buitenlandse ecologen komen nog steeds naar de Friese gemeente om aan de Kennedylaan of rond zijn eigen huis het wilde-tuin idee af te kijken. Zijn invloed reikt tot over de grenzen. Binnenkort komt er een Duitse vertaling van zijn in 1973 verschenen boek “Natuur uitschakelen – natuur inschakelen” op de markt.
Rijk geworden
Hij heeft bovendien de naam een rijk man geworden te zijn. De wilde tuin heeft Le Roy geen windeieren gelegd, hoort men zeggen onder verwijzing naar de projecten die hij stimuleert, de revenuen van zijn geschriften en zijn optreden in het buitenland. Hij bestempelt die verhalen als klinklare nonsens. “Veel projecten doe ik gratis . Alleen als er geld voorhanden is, laat ik me betalen, maar ’t is heus geen geweldige inkomstenbron. Weet je wie er rijk van worden? De tuinarchitecten die met mijn veren pronken zonder mijn naam te noemen. In Groningen was er één die zich presenteerde als specialist in Heerenveense tuinen. Mij best hoor, het bewijst alleen dat de gedachte doorzet. Jammer is wel dat ze meestal alleen het uiterlijk overnemen, ook de plantsoenendiensten. De gedachte achter de wilde tuin – laat de mensen het zelf doen – wordt verwaarloosd.”
Desondanks neomt Le Roy zich een enthousiast man en zijn geestdrift groeit naarmate de wilde tuin aan populariteit wint. “Het is altijd beter dan het vierkante stukje grassprieten, waar elk ander kruid wordt geweerd als de pest. Er is één probleem: de mensen willen te snel resultaat zien. Als het niet snel genoeg gaat, zeggen ze: het kan niet. Maar dat is onzin, het kan altijd. De natuur is niet kapot te krijgen. De mens hoeft alleen maar te leiden, hij moet niet proberen de natuur naar zijn hand te zetten. “