In de catalogus bij de Internationale Architectuur Bienale Rotterdam (IABR), die gehouden wordt van 29 mei t/m 24 augustus 2014, heeft publicist Piet Vollaard een voorwoord geschreven. In een grote tijdlijn die eeuwen bestrijkt, beschrijft Vollaard in 400 punten de relatie tussen mens en natuur. Drie van deze punten gaan over Le Roy. Vollaard is al een aantal jaren bekend met het werk van Le Roy, en gezien het thema van de Architectuur Bienale dit jaar (Urban by Nature) komt Le Roy uitgebreid aan bod in dit voorwoord.
U kunt hier de volledige tekst lezen:
Onze Natuur
Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
De tijdlijn 'The Nature of Man' toont de geschiedenis van de manier waarop wij ons tot de ons omringende natuur verhouden; het verhaal van 'onze natuur', onze natuurwetenschap, onze natuurpoëzie en -schilderkunst, onze pogingen natuur te maken in de vorm van tuinen en parken en onze pogingen de natuur te beschermen door een keur aan organisaties en actiegroepen in het leven te roepen.
De dichter J. C. Bloem (1887-1966), van wie de bovenstaande dichtregels het begin vormen van het sonnet De Dapperstraat uit 1945, lijkt de laatste te zijn die zich nog iets aantrekt van onze natuur. Dat is immers iets voor de 'tevredenen of legen', en bovendien in ons land niet meer dan 'een stukje bos, ter grootte van een krant'. Maar al in de tweede strofe blijkt deze verstokte stedeling de natuur toch niet helemaal uit te sluiten, al is het een natuur omrand door zolderramen: "De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand / Door zolderramen, langs de lucht bewegen." Om te eindigen met: "Dit heb ik bij mijzelven overdacht, / Verregend, op een miezerigen morgen, / Domweg gelukkig, in de Dapperstraat." Misschien niet de natuur van bloemen en beesten, dan toch de natuur van de (atmosferische) elementen. Daarmee geeft Bloem twee mogelijke betekenissen van het zo wonderlijk ambigue woord 'natuur'. De natuur van bossen en heuvels en de natuur van wind en regen.
Daarnaast is er de natuur van de natuurkundigen, zoals de zeventiende-eeuwse 'Natural Philosophers' als Newton (1643-1727), Hooke (1635–1703) en Van Leeuwenhoek (1632-1723), die zich onder veel meer bezighielden met zwaartekracht, magnetisme en de aard van het licht. In onze tijd hebben we geleerd deze abstracties los te zien van de 'echte' natuur. Maar het was Antoni van Leeuwenhoek die, dankzij zijn uitvinding van de microscoop, aan de wieg stond van de microbiologie en die zo een nieuwe natuur ontdekte van bacteriën en spermatozoa, van eencelligen en rode bloedlichaampjes. En het was Robert Hooke, die voor het eerst een prachtige gedetailleerde tekening van een vlo publiceerde; een natuurkunstwerk op zichzelf. Tenslotte was het Isaac Newton, die we vooral kennen van de Philosophiæ Naturalis Principia Mathematica, waarmee hij de klassieke mechanica grondvestte, die zichzelf in zijn oog stak om de anatomie van het menselijk oog te onderzoeken. Het duurde weken voor hij weer met dat oog kon zien. Hoe ver kun je gaan om de eigen natuur te begrijpen?
Om dan nog maar te zwijgen van zoiets als de 'menselijke natuur', onze psychologische aard, die volgens Verlichtingsdenkers als Jean Jacques Rousseau (1712-1778) in wezen 'natuurlijk', authentiek en goed is. Een aard en moraal van de 'Nobele Wilde', die ondersteund door een Sociaal Contract aan de basis zou moeten staan van onze politiek en ons samenleven. Rousseau heeft daarmee niet alleen een aanzet gegeven tot de (ontwikkelings)psychologie en sociale politiek, hij stond ook aan de wieg van de Romantiek in de schilderkunst, de muziek en de literatuur en was langs die weg ook mede-inspirator van de 'terug-naar-de-natuur' bewegingen vanaf de 19e eeuw.
Het is in ons huidige westerse cultuur gebruikelijk om dat wat ons mensen beweegt, ons denken en doen, strikt te scheiden van de sfeer waarbinnen dat denken en doen zich afspeelt. Natuur en Cultuur worden daarbij gezien als twee afzonderlijke polen waartussen zich een complex veld van vectoren en verhoudingen bevindt. De geochemicus Vladimir Vernadsky (1863-1945) en paleontoloog/filosoof Pierre Teilhard de Chardin (1981-1955) formuleerden rond 1930 de noösfeer, de sfeer van menselijke cognitie, cultuur en technologie. Deze zou dan complementair zijn aan de lithosfeer (de a-biotische aarde), de biosfeer (het leven op aarde) en de atmosfeer. Tegenwoordig wordt daar soms ook nog de cybersfeer van internet en informatie of de technosfeer van onze wetenschap, machines en apparaten aan toegevoegd. Hoe nuttig dit onderscheid in sferen ook kan zijn, het is ook duidelijk dat ze nooit los van elkaar kunnen functioneren. De noösfeer, ons leven, inclusief de (cyber)informatie en tennologie die we genereren, kan immers niet los van de biosfeer bestaan, die op zichzelf weer volkomen afhankelijk is van lithosfeer en atmosfeer. Wij zijn dus onderworpen aan onze natuur; in beide betekenissen. Aan ons collectief denken, noch aan onze levenssfeer valt te ontsnappen. Het is daarbij cruciaal dat we ons realiseren dat dé natuur heel goed zonder ons kan, dat heeft ze eonen lang kunnen doen, maar dat wij absoluut niet zonder ónze natuur kunnen. Alleen daarom al is het scheiden van onze noö-, cyber- of technosferen van de natuur zo niet zinloos, dan toch vruchteloos en uiteindelijk in potentie fataal.
Onze cultuur is dan ook tot in de haarvaten doortrokken van reflecties op, verhoudingen tot, het afzetten tegen en het manipuleren van de natuur. Ons denken is natuurdenken, ons handelen is handelen in de natuurlijke sfeer, ons maken is het maken van natuur, bijvoorbeeld in de vorm van tuinen en parken, maar tegenwoordig ook van 'Nieuwe Wildernissen´. Om de Nederlandse verlichtingsfilosoof Baruch Spinoza (1632-1677), die in tegenstelling tot René Descartes (1596-1650), lichaam en geest als onlosmakelijk zag, te parafraseren: De 'Natuur is in alle dingen, en alle dingen zijn in de Natuur (Spinoza kon of wilde in zijn tijd God nog niet zondermeer vervangen door Natuur).
Naast de inherente goddelijkheid van de natuur, hebben overigens ook de meer satanische natuurkrachten ons denken bepaald. De natuurgoden zijn lang niet altijd lieverdjes, meestal niet zelfs, en uit de donkerste hoeken van onze oerbossen ontsproot een vorm van natuurnationalisme die in de nazi 'Blut und Boden' theorie zijn meest duistere uitwerking kreeg.
Als de tijdlijn dus iets duidelijk maakt, dan is het dat cultuur en natuur het Yin en Yang van ons bestaan zijn. Soms worden de beide sferen tegenover elkaar geplaatst als we het hebben over stad versus land; Arcadia versus Polis; de nobele wilde versus de gecorrumpeerde stedeling; de rationele Baroktuin versus de 'natuurlijke' Engelse landschapstuin; de Romantische notie van de sublieme, angstaanjagende natuur versus de schone, lieflijke natuur; de lijst is onuitputtelijk. Maar deze opposities worden meer dan goedgemaakt door de veelheid aan fusies en cross-overs.
Een mooi voorbeeld van een dergelijke fusie tussen natuur en cultuur is de eco-kathedraal van ´wilde tuinman' Louis le Roy (1924-2012). Op een Fries weiland stapelde hij vachtwagenladingen puin tot Maya-achtige bouwsels, terwijl hij de natuur tussen en in de steenstructuren lustig liet doorgroeien. Na meer dan 30 jaar is dat weiland uitgegroeid tot een ecologisch rijke biotoop. Le Roy zelf heeft zijn project echter altijd als een evoluerend en vooral cultureel proces in de tijd gezien. Een culturele daad die de creatieve vermogens van de mens inzet in een pas de deux met de natuurlijke évolution créatrice, zoals de door Le Roy bewonderde filosoof Henri Bergson (1859-1941) het formuleerde. Hij zag zijn werk overigens ook als kritiek op de dode (en doodsaaie) stedenbouw van zijn tijd.
Die fusie, die historisch steeds complexere verstrengeling van natuur en cultuur, toont zich in de relaties van de tijdlijn The Nature of Man. Het is ook de basisgedachte achter de titel Urban by Nature: wij zijn stedelijk van aard en in Natuurbanisme ligt onze toekomst.
Piet Vollaard (2014)